Uitleg vaccinbestanddelen
Uitleg vaccinbestanddelen
Werkzame delen
Het belangrijkste deel van een vaccin is het 'antigen'. Dit is een stukje van het virus of de bacterie dat je lichaam aan het werk zet zodat het lichaam antistoffen aanmaakt. Zo kan je lichaam later het echte virus of bacterie herkennen en zich verdedigen. Vaccins worden ingedeeld in soorten volgens de manier waarop ze een antigen aan het afweersysteem tonen (zie soorten vaccins).
Hulpstoffen
Hulpstoffen hebben zelf geen werking maar zorgen ervoor dat het vaccin goed werkt, langer houdbaar is of het toedienen vergemakkelijken.
Er zijn verschillende soorten:
- Adjuvans: een extra stofje dat wordt toegevoegd om de afweerreactie te versterken. Het is een soort rode vlag die je afweersysteem extra alert maakt op het antigen.
Voorbeeld: aluminium. - Vulmiddelen (stabilisatoren): zorgen dat het vaccin langer goed blijft en makkelijker toe te dienen is.
Voorbeeld: zout, gelatine, suiker. - Bewaarmiddelen: voorkomen dat er ongewenste bacteriën en schimmels in het vaccin groeien
Voorbeeld: formaldehyde en thiomersal.
Reststoffen
Bij het maken van een vaccin blijven soms kleine hoeveelheden stoffen, ook wel reststoffen, over. Na de productie worden deze stoffen zoveel mogelijk uit het vaccin gehaald. Soms kan er een zeer kleine hoeveelheid achterblijven. Deze reststoffen hebben geen gevolgen voor de gezondheid maar worden wel vermeld op de bijsluiter.
Voorbeelden: Antibiotica of eiwitten van kweekcellen (bijvoorbeeld kippeneieren).
Welke soorten vaccins zijn er?
Welke soorten vaccins zijn er?
Ze werken wel allemaal anders, maar hebben hetzelfde doel: je lichaam leren hoe het zich kan verdedigen tegen ziekten. Vaccins worden ingedeeld in soorten afhankelijk van het antigen er gebruikt wordt.
Levende verzwakte vaccins
Dit zijn een van de oudste soorten vaccins. Ze bevatten levende, maar sterk afgezwakte virus- of bacteriedeeltjes. Deze kunnen je niet ernstig ziek maken, maar trainen je afweersysteem wel goed. Je bent hierdoor vaak jarenlang (tot levenslang) beschermd.
Voorbeelden:
- Het BMR-vaccin (tegen bof, mazelen en rodehond)
- Het rotavirus dat via de mond wordt ingenomen.
Let op: deze vaccins zijn niet voor iedereen geschikt. Ze worden bijvoorbeeld niet aan zwangere vrouwen of mensen met een verminderde afweer gegeven.
Geïnactiveerde (dode) vaccins
Deze vaccins bevatten gedode virus- of bacteriedeeltjes. Omdat de ziektekiem niet meer in levende vorm aanwezig is, kunnen ze je niet ziek maken. Het lichaam reageert minder sterk op dit type vaccin. Daarom heb je vaker herhaalprikken (boosters) nodig om goed beschermd te blijven.
Voorbeelden:
- Het hepatitis A-vaccin (leverontsteking)
- Het rabiësvaccin (hondsdolheid).
- Het tetanusvaccin
- Het difterievaccin
Subunit (acellulaire) vaccins
Deze vaccins gebruiken een klein, onschadelijk stukje van de ziekteverwekkers. Dit is meestal een eiwit en/of suiker dat in een laboratorium is nagemaakt. Dit stukje is zo gemaakt dat je afweersysteem het stukje herkent en opmerkt dat het er niet hoort te zijn. Je lichaam maakt dan antistoffen aan. Als je later echt in aanraking komt met het virus of de bacterie, herkent je lichaam het meteen. Je afweersysteem reageert dan snel en word je minder snel ziek.
Het is alsof je lichaam een 'foto' heeft van het eiwit en het direct herkent als het echt langskomt. Deze vaccins bevatten dus geen levende deeltjes van virussen of bacteriën.
Er zijn drie soorten:
- Eiwitvaccins (op basis van een eiwit) zoals hepatitis B-vaccin en HPV-vaccin.
- Conjugaatvaccins (een suiker gebonden aan een eiwit) zoals PCV13 (13-valent geconjugeerd pneumokokkenvaccin) of quadrivalent ACWY meningokokkenvaccin
- Polysaccharidevaccins (meerdere suikers aan elkaar gebonden) zoals PPV23 (23-valent polysaccharide pneumokokkenvaccin).
Virale vector vaccins
Ze werken als volgt: Het vaccin bevat een onschadelijk gemaakt virus, dat noemen we de ‘virale vector’. Dit is bijvoorbeeld een verkoudheidsvirus, dat aangepast is, zodat het je niet ziek maakt. De vector brengt een soort code naar je lichaamscellen, als een soort 'postbode'. Je cellen lezen de code en maken een klein stukje van de gevaarlijke ziekteverwekker na. Je afweersysteem ziet dit nagemaakte stukje en denkt dat het de echte ziekteverwekker is. Het lichaam maakt antistoffen aan. Deze beschermen je tegen toekomstige infecties met de werkelijke ziekte. Als je later echt besmet raakt, herkent je lichaam de ziekteverwekker en kan het snel reageren en je beschermen.
Voorbeelden:
- Covid-19 vaccins van AstraZeneca en Johnson & Johnson.
RNA-vaccins
RNA-vaccins gebruiken een vetbolletje met daarin een stukje genetische code van het ziekmakende virus of de bacterie. Deze genetische code, het messenger-RNA (mRNA), komt in je lichaamscellen. Je cellen lezen deze code en maken een specifiek eiwit van de ziekteverwekker na. Je afweersysteem ziet dit nagemaakte stukje en maakt antistoffen aan. Het mRNA verdwijnt snel uit je lichaam en verandert je DNA niet. Als je later echt besmet raakt, kan je lichaam de ziekteverwekker snel herkennen en bestrijden.
Voorbeelden:
- Covid-19 vaccins van BioNTech/Pfizer en Moderna.